woensdag 4 juli 2018

Mijn geboortejaar 1957 ligt ongeveer in het midden van ‘Les Trente Glorieuses’ [1]; de dertig jaren van ongekende groei na de Tweede Wereldoorlog waar vooral de opkomende middenklasse van profiteerde[2]. Deze periode kenmerkte zich door sterk dirigerende en regulerende nationale overheden met een stevige grip op markten, Keynesiaans stimulerende economische visies, nivellerende belastingstelsels, machtige vakbonden, de opbouw van een verzorgingsstaat, een snelle groei en een lage werkloosheid. Zeker in Nederland was tegelijk nog best lang sprake van een ingetogen loonpolitiek[3], maar in de jaren ‘60 was dat ook hier helemaal voorbij. Vanaf 1963 was sprake van een ware loonexplosie in Nederland. De lonen stegen in dat jaar met 9 procent, het jaar daarop met 15 procent en in 1965 nog eens met bijna 11 procent.

Het omslagpunt voor de haast vanzelfsprekende economische verbetering jaar op jaar ligt voor de meeste westerse landen rond 1972. Hierna daalde de groei en nam de ongelijkheid weer toe. Dit hing onder meer samen met het instorten van het mondiaal financieel afsprakensysteem (Bretton Woods) in 1971[4], gevolgd door de eerste oliecrisis (1973)[5] en stagflatie (hoge inflatie en werkloosheid).
Toch bleven de lonen in de jaren zeventig nog doorstijgen, ondanks dat de arbeidsproductiviteit niet meer toenam[6]. Pas met het akkoord van Wassenaar in 1982, tussen werkgevers en werknemers, kwam er weer een loonmatiging in ruil voor behoud van werkgelegenheid.

Internationaal was de reactie op de economische crisis veel sterker. Er komen neoliberale politici, met Ronald Reagan (r. 1981-1989) in de VS en Margaret Thatcher (r. 1979-1990) in het VK als belangrijkste boegbeelden. Hun beleid kenmerkte zich door dereguleren van de economie, krimpende overheidsuitgaven (met uitzondering van de militaire uitgaven), versobering van de verzorgingsstaat, inperking van de macht van vakbonden, verzelfstandiging of privatisering van overheidsbedrijven (inclusief traditionele nutsfuncties als water- en energievoorziening, telefonie en post, openbaar vervoer en gezondheidszorg).

Het uiteenvallen van het Oostblok eind jaren tachtig en uiteindelijk de Sovjet-Unie in 1991, bracht het kapitalistische Westen haast in een overwinningsstemming[7]. De sociale waarborgen die waren ingebouwd in het westerse kapitalisme leken minder nodig en zelfs contraproductief. Met de nieuwe communicatiemogelijkheden en het wegnemen van handelsbarrières globaliseerde de wereldeconomie. Grondstoffen, kapitaal en producten verplaatsten zich vrijelijk over de aarde, waarbij multinationals groeiden en fuseerden naar een ongekende omvang en macht.
Ook ‘financialiseerde’ de economie, wat wil zeggen dat de balansen van commerciële financiële instellingen veel sneller groeiden dan de reële economie van geproduceerde goederen en diensten. Dit kwam onder meer door groeiende vermogens, het loslaten van de goudstandaard, deregulering van financiële markten, financiële innovatie, belastingprikkels die geld lenen aantrekkelijk maakten en de daarop reagerende agressieve uitleenpraktijken.

De gewone werknemer heeft hiervoor een hoge prijs betaald door een grotere onzekerheid in de werksituatie en beduidend lagere lonen voor veel mensen, vaak buiten een vast dienstverband. Zo’n laag loon zelfs, dat er een groeiend aantal mensen als working poor bestempeld kan worden. Niet alleen in de VS[8], maar ook in Nederland groeit het aantal mensen dat wel werk heeft, maar toch ook al jarenlang in armoede blijft leven[9].

Ook dit laat zien dat we onze welvaart toch echt niet gelijk verdelen.

Met dank aan Michiel Hötte


[1] http://www.larousse.fr/encyclopedie/divers/Trente_Glorieuses/185974

[2] Specifiek voor Nederland wordt het begrip de Gouden Kwarteeuw gehanteerd omdat de echte groei hier pas in 1948 begon, terwijl Frankrijk in 1943 economisch al weer op gang kwam.

[3] https://www.vakbondshistorie.nl/dossiers/geleide-loonpolitiek-na-de-tweede-wereldoorlog/

[4] https://isgeschiedenis.nl/nieuws/bretton-woods-van-chaos-tot-imf-en-wereldbank

[5] De eerste oliecrisis leidde tot een verviervoudiging van de olieprijs, van 3 naar 12 dollar per vat. Veel harder kwam echter de tweede oliecrisis van 1979 aan, toen de olieprijs ‘slechts’ verdubbelde, maar wel van 18 naar 36 dollar ging.

[6] https://www.cpb.nl/persbericht/328773/loslaten-loonmatiging-niet-goed-voor-groei-arbeidsproductiviteit

[7] https://www.embl.de/aboutus/science_society/discussion/discussion_2006/ref1-22june06.pdf

[8] https://poverty.ucdavis.edu/faq/who-are-working-poor-america

[9] https://www.nrc.nl/nieuws/2016/02/29/groep-working-poor-in-nederland-groeit-a1408950

Deel deze column