woensdag 30 mei 2018
Zoals u merkt, kijk ik regelmatig terug naar mijn geboortejaar 1957. Opmerkelijk aan dat jaar mag zeker de invoering van de Algemene Ouderdomswetuitkering worden genoemd. Daarvoor bestonden er al uitkeringen voor mensen die echt niets anders hadden. Denk aan de Ongevallenwet van 1901 of de Invaliditeitswet van 1913, maar deze uitkeringen maakten een financieel zelfstandig leven niet mogelijk. De AOW zou dat op termijn wel doen.
Ingevoerd als noodwet in 1947 en ingediend als volwaardig wetsvoorstel in 1956 door Willem Drees[1], is het wetsvoorstel dat jaar door de Kamer gehaald en uitgevoerd door minister Ko Suurhoff. Hij betaalde dan ook de eerste uitkering persoonlijk uit. Jarenlang was één van zijn zoons, Bob Suurhoff, ook actief voor de PvdA en tijdens het stencilen of etikettenplakken in onze afdeling heb ik regelmatig gehoord dat dit in Amsterdam was. Volgens de website van de Sociale Verzekeringsbank[2] was dit op 2 januari 1957 aan de heer Bakker in de Boterdiepstraat en er zouden dat jaar nog 738.692 uitkeringen verstrekt worden, uiteraard niet meer allemaal door minister Suurhoff zelf.
De AOW zorgde voor een verbetering van de financiële situatie van ouderen in de laatste jaren van hun leven. Vaak hoor je dat de levensverwachting in 1957 zo laag was dat men maar kort van de AOW zou kunnen genieten. Verward wordt hier de algemene levensverwachting bij de geboorte (die dus alle kindersterfte meetelde) met de levensverwachting bij het 65 worden. Die was twaalf jaar voor mannen en vijftien voor vrouwen in 1957 en die is maar heel langzaam gestegen tot zo’n twintig jaar nu[3]. Sinds 2013 wordt de ingangsleeftijd voor de AOW langzaam verhoogd vanwege die gestegen levensverwachting[4].
De AOW was eerst bedoeld als een zogenaamd bodempensioen, dus als aanvulling op andere inkomsten. In 1957 ontving een alleenstaande omgerekend naar nu per maand zo’n 200 euro en gehuwden zo’n 340 euro. De wet was vijf jaar oud toen men inzag dat bejaarden met dit bodempensioen nauwelijks konden rondkomen. Men besloot tot een verhoging van 15%. In 1965 verliet men het principe van het bodempensioen en werd het AOW-pensioen opgetrokken tot het sociaal minimum: omgerekend naar nu zo’n 500 euro per maand voor een alleenstaande en 720 euro voor een echtpaar[5].
Omrekenen oogt altijd wat geforceerd, want je hebt anno nu zeker meer dan tweemaal zoveel als minimum nodig. In relatieve koopkracht[6] komen de bedragen van nu en toen ongeveer overeen[7].
Dit betekent overigens dat een persoon die alleen AOW heeft[8] (of een vergelijkbare andere sociale minimumuitkering) er in 50 jaar de facto niet op vooruit is gegaan en dus moet hopen voor alle extra toeslagen in aanmerking te komen.
Vaak gaat het dus wel, maar dit geeft toch te denken. Zo gelijk verdelen we onze groei in welvaart blijkbaar niet tussen rijk en arm.
[1] https://isgeschiedenis.nl/node/15730
[2] https://www.svb.nl/int/nl/over_de_svb/wie_zijn_we/de_historie/
[3] https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/22/levensverwachting-65-jarige-5-jaar-hoger-sinds-aow-wet
[4] https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/algemene-ouderdomswet-aow/vraag-en-antwoord/waarom-gaat-de-aow-leeftijd-omhoog
[5] Alle toenmalige bedragen zijn te vinden op genoemde website van de Sociale Verzekeringsbank
[6] Jouw koopkracht t.o.v. de rest van de samenleving waarin je leeft
[7] http://www.iisg.nl/hpw/calculate2-nl.php
[8] Uiteraard weet ik dat de meeste AOW-ers andere inkomsten of vermogen hebben
Geef een reactie